donderdag 18 april 2024

Zweden in het wild: de Wildernisweg

In een uithoek van Zweden ligt een wildernis waar de bevolkingsdichtheid minimaal is en de berendichtheid maximaal. Er doorheen loopt een van ‘s lands mooiste wegen. Jan Dirk Onrust gaat op zoek naar beren op de Wildernisweg.

Begin mei trekken zware Volvo-sneeuwschuivers een donkere streep over de witte Stekenjokkfjell. Dan pas is de Wildernisweg echt geopend, al moet het eerste verkeer langs een metershoge sneeuwwal rijden.

De Wildernisweg ligt niet eens zo noordelijk – in Jämtland, halverwege Zweden, bijna 400 km onder de poolcirkel – maar hij heeft wel de hoogste pas (876 m). En daar schieten de temperaturen ’s winters makkelijk onder de -20. Vandaag is het warm. Het is half augustus en ik ben net Strömsund ingereden, waar de Wildernisweg begint. Om er te komen reed ik een paar honderd kilometer over het Zweedse platteland. Eeuwig zingende bossen met weilanden ertussen en daar een groepje roodbruine huizen bij.

Het voorbeeldland

Als ik het zie, moet ik aan Emil denken. De kwajongen uit de kinderserie van Astrid Lindgren woonde ook zo. Op de Joop den Uyl-school te Zaandam moesten we daar elke dinsdagmiddag naar kijken. Vermoedelijk omdat er een sociaaldemocratische boodschap in zat verstopt. Of omdat het uit Zweden kwam. Zweden was toen het voorbeeldland voor onze onderwijzers. Een soort DDR was het bijna, maar dan blij, rijk en vrij. Of wij sociaaldemocraatjes van de serie werden, betwijfel ik. Wel gingen we een beetje van Zweden houden – van het landschap en van de vriendelijke mensen. Ik heb dat nog altijd, maar deze keer hangen er wolken boven het idylle.

De oorzaak is een aanzwellende stroom van verontrustende berichten. Het is nu het land waar popfestivals worden stilgelegd wegens verkrachtingen, waar ouderen niet kunnen rondkomen van hun pensioen, waar vrouwen ‘s avonds de straat niet op durven, waar meer dan zestig no-go zones voor de politie zijn, waar de kranten zwijgen, de politiek blind is en vrijheid van meningsuiting niet meer bestaat. Dat hoor je tenminste van rechts. En die oorlogshitsers moet je natuurlijk niet geloven. Want dat zijn nazi’s en racisten. Dat zegt links tenminste. En die bellenblazers die iedereen willen zwartmaken, moet je natuurlijk nooit geloven. Wat ik wel geloof is dat Zweden zijn beste tijd als voorbeeldstaat heeft gehad.

Nieuw asfalt

Misschien valt het mee in de uithoek van Jämtland/Västerbotten. Er zijn geen steden en alles gebeurt er met een vertraging van een jaar of twintig. Hoop je dan maar.

De Wildernisweg ontsluit in zijn 370 km slechts 22.000 bewoners, minder dan een per vierkante kilometer. Er zitten twee vertakkingen die de Noorse grens oversteken, maar die worden nauwelijks gebruikt. Het is dus stil als ik vanuit Strömsund naar het noordwesten rijd. Toch zijn ze de weg aan het upgraden tot maatje rijksweg. Het asfalt is zo nieuw dat de belijning ontbreekt.

Hard schoppen

Ik moet zeggen: schitterend asfalt, mooi talud ook. De bomen erlangs zijn ook niet onaardig. Soms zie ik er een meer achter liggen. Ik zie ook een huis en later nog een. En hé, kijk nou, een tegenligger, een Toyota. Toch heb ik het gevoel dat er iets ontbreekt.

‘Waar is die wildernis?!?’ kwaak ik in mijn helm. Ik stop, kijk een foldertje na, vergelijk wegennummers. Dit moet goed zijn. In de tekst lees ik nog eens dat dit gebied de grootste berenpopulatie van Zweden heeft. Er staat zelfs bij wat je moet doen als je een beer tegenkomt: “Toon uw vredelievende bedoelingen. Sta stil, praat luid, loop rustig weg, ren niet!” Wolven zitten er ook nog. Die dien je bij een vijandige benadering zo hard mogelijk in elkaar te schoppen, aldus de tekst.

Ik ben blij dat ik buiten het bereik van de Zweedse politieke correctheid ben gekomen, maar serieus: hier een beer of een wolf? De kans dat ik ze in het Haagse Bos tegenkom lijkt me net zo groot. Ik stap weer op en verslindt de kilometers alsof het spruitjes zijn. De mooiste weg van Zweden… ik denk dat ze het puur over de kwaliteit van het asfalt hebben.

Opluchting

Na tachtig kilometer chagrijnigheid kom ik bij het gehucht Bågede. Ineens zijn er rotsen, bochten, een afslag en een meer. In de verte zie ik bergen. Mijn opluchting wordt nog groter als ik een informatiebord bestudeer. Aan de overkant van het meer blijkt een onverharde weg te lopen die kortgeleden is omgedoopt tot Björnvägen. Berenweg! En waarom? Hij loopt door het gebied met de dichtste bruineberenpopulatie ter wereld, wat is bevestigd door een officiële onderzoeksinstantie. Huh? Niet een alleen van Zweden dus, maar van de hele wereld.

Onmiddellijk denk ik aan de weg naar Hardy op Vancouver Island, waar ik moest slalommen om beren te ontwijken. Wat moet er hier dan wel niet gebeuren? Ik rij het weggetje op dat veel smaller en heuvelachtiger is dan het asfalt van de overkant. Hier in het dichte woud met open plekken lijkt een ontmoeting met een beer ineens reëel. Snel omkeren of slalommen gaat hier absoluut niet. En hard gas geven op gravel? Mwoah. Ik voel mijn hartslag omhoog gaan en mijn darmen lijken te zweven. Ik moet oppassen dat ik niet zelf een bruine beer produceer.

Gaandeweg neemt de nuchterheid het over van de angst. Zo’n beer hoort me natuurlijk een kilometer van tevoren aankomen. Misschien wel twee kilometer, want er zit een zware knetter in de uitlaat van de Africa Twin. Dat is ergens wel jammer. Ik rijd hier tenslotte om een beer te zien.

Ik denk mijn kansen te vergroten door heuvel op flink gas te geven en daarna zonder gas af te dalen. Het worden veertig beerloze en toch opwindende kilometers. Dan pak ik een afslag waar ik toch iets bijzonders ga zien. Volledig verstopt in het dichte woud ligt de grootste met water gevulde bergkloof van Europa, Hällingsåfallet. Een waterval van 43 m hoog met een canyon van 800 m lang. Mooie troostprijs.

Wij in Zweden

Aan het eind van de weg ligt Gäddede en dat zo end-of-the-road is als maar het kan. Een paar doodlopende straatjes tussen twee meren, hillbilly’s met baseballcap en starende blik, een hotelletje, een pomp en een buurtsuper. Even iets checken daar.

‘Mevrouw, verkoopt u ook berenspray?’ Dat is pepperspray extra strong, en koop je in Canada en de US in de berengebieden alsof het een pak suiker is.

Ze lacht. ‘Nee, wij in Zweden willen dat niet gebruiken.’

‘Wij in Nederland beginnen nu te denken dat hier helemaal niet zoveel beren zitten,’ zeg ik. ‘Heb je zelf ooit een beer gezien?’

‘Ik zelf niet. Maar… kijk.’ Ze pakt haar mobieltje en laat een schokkerig filmpje zien – in Zweedse platteland-winkels hebben caissières alle tijd van de wereld. Ik zie een man lopen op eenzelfde soort weg als ik heb genomen. Plotseling komt vanuit de struiken een beer op hem af. Man heft armen omhoog, man roept ‘boe’. Beer slaat op de vlucht.

‘Deze man is meer dan honderd keer een beer tegengekomen.’

Oké, wij uit Nederland waren misschien te wantrouwig.

De grote vraag

Mijn hotel ligt aan het Kvarnbergsmeer, vlakbij de Noorse grens. Als ik op een bankje aan de oever zit, en zie hoe de avondzon de nevelflarden boven het water langzaam oplost, krijg ik antwoord op de grote vraag. Waarom zeggen Zweden altijd: ‘Wij in Zweden?’ Naast mij zit Anders, hotelgast én historicus.

‘Wij in Zweden zijn het altijd met elkaar eens. Daarom spreken we namens het hele volk als we een buitenlander tegenkomen.’

‘Wat handig.’

‘Nee, het is griezelige, politieke correctheid. Zweden kunnen geen ruzie maken en sluiten zich daarom aan bij de heersende mening. Er zijn maar heel weinig meningen mogelijk. We lopen er net zolang achteraan tot een opvatting compleet onhoudbaar is geworden. Daarna slaan we massaal om naar de andere kant. Onze geschiedenis zit vol met voorbeelden. We waren één van de laatste Westerse landen die vrijheid van godsdienst kregen. Pas in 1952. Daarna werden we zo ongeveer het meest seculiere land. In de jaren zeventig waren we bijna een socialistische staat. Totdat Astrid Lindgren het waagde een sprookje te schrijven over een schrijfster die 102 procent belasting betaalde. De publieke opinie sloeg volledig om. De sociaaldemocraten vielen voor het eerst in veertig jaar buiten de regering en Zweden kreeg een van de meest liberale belastingwetgevingen.’

‘Wat gebeurt er als je tegen de politieke correctheid ingaat?’

‘Dan sta je al gauw als asociaal te boek. Weet je wat ze vroeger met asocialen en onaangepasten deden?’

‘Goelag Archipel?’

‘Bijna goed! Ze werden naar deze omgeving gestuurd. Naar het bergachtige westen, waar bijna niemand woonde. Ze kregen een stukje grond toegewezen en moesten een bestaan op zien te bouwen. De bewoners van nu zijn daar vaak de nazaten van.’

Het moet niet eenvoudig zijn geweest voor de booswichtenclub om hier een bestaan op te bouwen. Het klimaat is hard en landbouw lijkt nauwelijks mogelijk. Maar ze waren hier wel vrij en kwamen in een prachtig landschap terecht.

Liggende vrouwen

Vlak voor Gäddede waren de bossen al heel aardig, maar als de weg daarna echt omhoog gaat, maken de bomen plaats voor open vlaktes, meren en bergpanorama’s. Ik ben nog ver van de poolcirkel, maar de wilde trekken van Lapland zijn onmiskenbaar, Sterker nog: vijftig kilometer na Gäddede kom ik via een doodlopend zijweggetje bij het eerste, echte Lapse dorpje uit: Ankarede. Het bestaat uit wat eenvoudige huisjes en een kapel, die net zo willekeurig zijn opgesteld als tenten op een camping. Je bent een nomadenvolk of je bent het niet.

De weg stijgt door tot ik bij een hoogvlakte aankom, de Stekenjokk, op bijna 900 meter. Daarmee zit je op deze breedtegraad ruimschoots boven de boomgrens. Er komt een berglandschap tevoorschijn dat de contouren heeft van liggende naakte vrouwen.

Een half jaar lang ligt hier een meter of zes sneeuw, nu is het een mosgroen en granietgrijs eldorado dat ruist van de watervalletjes. Ik spreek een groepje frisse rugzakkers die aan een tocht door de wildernis beginnen. Drie dagen gaan ze lopen. ‘Maar je kunt hiervandaan wekenlang doorlopen zonder ook maar een dorp tegen te komen.’ Wat een aantrekkelijk idee. Dit is Zweden op zijn best en het lijkt precies op Noorwegen, het is alleen nog veel rustiger. Ik kan minutenlang midden op de weg parkeren om een foto te maken.

Na een lange afdaling bezoek ik nog een tweede Lappendorpje, weer aan een doodlopende weg: Fatmomakke, verstopt tussen de bomen aan een meer. In de achttiende eeuw werd het opgezet als plek om de Sami de kerk in te krijgen, want moeilijk doen over culturele identiteit, daar hadden de Zweden vroeger geen last van. De kerk liep zo goed dat er snel een grotere moest komen. Die staat er nu nog. Verder is het vrij lastig om het verschil te zien tussen een oud-Laps en oud-Zweeds dorp. Gelukkig staan er een paar houten tipi’s, dat helpt een beetje.

De wildernis trekt

Fatmomakke is een van de weinige plaatsen die toegang geeft tot de Marsfjället, 860 vierkante kilometer eindeloosheid met nul inwoners en een top van 1.590 meter. En ik zie ze er alweer ingaan: de rugzakkers met hun Fjällraven- en Norrøna-kleding. Ik word een beetje jaloers, de wildernis begint nu echt aan me te trekken. Gelukkig heb ik voor morgen een gids geregeld, zodat ik ook kan.

Borgafjäll ligt in het hart van de hoefijzervormige Wildernisweg en hemelsbreed maar een kilometer of dertig van mijn hotel – een onbegrijpelijk grote kast van vijf verdiepingen in het plaatsje Saxnäs. Maar omdat er zo weinig wegen lopen, kost het me een halve ochtend om er te komen. Als bonus steek ik dan wel de Blaikfjäll over: 30 km onverhard zonder ook maar een auto of een mens te zien. Een beer zie ik overigens ook niet.

Bergziekte

Mijn gids heet Thorbjörn. Met zijn kale kop en lange baard ziet Donderbeer eruit als een blanke jihadist, maar het blijkt een hipster te zijn die de grote stad is ontvlucht: Göteborg. Dat is interessant, want zojuist werd bekend dat een recordaantal Zweedse stedelingen op de loop is. En typisch Zweeds: naar de motieven is geen enkel onderzoek gedaan. Maar dat kan ik nu aan Thorbjörn vragen. ‘Ik heb de bergziekte, ik móet in de bergen zijn,’ zegt hij, ‘Nee, serieus. Alleen dan kom ik tot rust. In Australië is het een erkend verschijnsel. Ik werd soms gek van de drukte van de stad. Vooral als ik de Arla-reclame zag, met die bergen erin.’

Die zag ik niet aankomen: een melkreclame. Anderzijds is de kans dat je een Zweed tegenkomt die politiek incorrecte taal uitslaat waarschijnlijk kleiner dan een ontmoeting met een beer. Bijna twee jaar geleden verhuisde hij naar de bergen met vrouw en baby. Inmiddels zijn ze gescheiden, maar wel gebleven. Thorbjörn verdient de kost met gidsen en klussen. Samen met collega’s is hij bezig oude wandelpaden te herstellen.

Wij doen een trek naar de top van de Lillfjäll. We lopen over een pad dat een leek amper zou herkennen als pad. Onderweg vertelt Thorbjörn over de zaken die hier belangrijk zijn. Over sneeuw, wind, rivieren, beschutte plekken, eetbare bessen, uitrusting en toeristen. Op een luwe plek achter een rots op de top haalt hij zijn Primus uit zijn rugzak om een warme lunch te maken. Een wrap met rendiervlees en spinazieblaadjes. Een biertje erbij en chocoladereep toe.

‘Ben je al een beer tegengekomen?’, vraag ik.

‘Nee, hier niet. Dit is te kaal, denk ik. Tien kilometer verderop moet er wel een zitten. Dat weten we omdat hij elke keer naar het asfalt komt om te kakken. Maar we hebben hem nooit gezien.

We turen naar de valleien en bergen om ons heen, waar voor een geoefend ook altijd iets te ontdekken valt. ‘Kijk, daar onder die top, daar ligt sneeuw. Vorige week nog niet. We noemen dat stuk Klein Alaska.’

Langzaam besef ik dat zijn bergenverhaal geen gezwets is. Ik heb hetzelfde. Vanaf het moment dat ik bij Stekenjokk de magie van dit berglandschap voelde, begon mijn rusteloosheid te verdwijnen. Ik moet hier eens over praten met mijn zorgverzekeraar.

Brussel

Vlak voor het einde van mijn route, dat in Vilhelmina ligt, gebeurt het dan toch nog. Bij het Malgomajmeer steekt een beest over. Een muis. Dat is het enige wilde dier dat ik op de hele Wildernisweg heb gezien. Een mooiere weg in Zweden is misschien niet te vinden, maar voor wilde dieren moet je hier niet zijn.

‘Geen wilde beesten!?’ Sven-Åke en Doris Rissfjell zijn de vriendelijkste mensen, maar van mijn suggestie krijgen ze het een beetje benauwd. Het Sami-echtpaar heeft in Vilhelmina een winkel en webshop (Sameslojd) voor Sami-producten, die ze vaak zelf maken. Ze doen dit zo goed dat ze werden ontvangen door het koningsechtpaar van Zweden, dat overigens graag met minderheden op de foto gaat.

‘We hebben juist een groot probleem met beren, wolven en lynxen,’ vervolgt Sven-Åke.

‘Linksen? Maar die deugen enorm, hoor’, verdedig ik.

‘Het zijn roofdieren, meneer. Ze vallen onze rendieren aan. Omdat de rovers worden beschermd door Brussel zijn er te veel gekomen. Rendierhouders dreigen eraan ten onder te gaan. En als zij stoppen is het afgelopen met onze cultuur. Kijk naar deze winkel, alles is verbonden met rendieren. Ze snappen het niet in Brussel. Het bestaat niet dat je alles kunt beschermen zonder iets anders kapot te maken.’

Stay tuned

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en mis nooit het laatste nieuws! Onze nieuwsbrief wordt iedere week op dinsdag (bij veel nieuws) en donderdag verstuurd.


Gerelateerde artikelen